Jiu-Jitsu

 

Het Jiu Jitsu , Ju Jitsu of Nihon Ju Jitsu wordt vertaald als “zachte kunst“, het is een zelfverdedigingskunst waarmee een potentiële aanvaller kan worden uitgeschakeld dan wel gecontroleerd. In het Ju Jitsu leert men niet alleen zichzelf te verdedigen tegen verschillende aanvallen maar ook het uitvoeren van verschillende aanvalstechnieken zoals bijvoorbeeld atemi (stoten en trappen), klemmen, drukpunten en wurgingen, etc.  

Het Nihon Ju Jitsu, stijlgroep Tai Jitsu is geen vechtsport maar een vechtkunst. Een vechtsport is namelijk gebonden aan strikte regels. Ju Jitsu daarentegen maakt gebruik van de meest geschikte en effectieve technieken tegen een aanval door een tegenstander. De toegepaste technieken kunnen als onsportief en oneerlijk worden beschouwd, dit door de zwakke en kwetsbare delen van de aanvaller te gebruiken.

Het hoeft natuurlijk geen betoog dat bij daadwerkelijk gebruik van technieken uit het Ju Jitsu de gevolgen zeer ernstig kunnen zijn. Er zijn zoveel technieken in het Ju Jitsu om een aanvaller uit te schakelen maar niet te verwonden, dat er zeer eenvoudig voor kan worden gekozen om een niet fatale techniek toe te passen. Bij voorbeeld door middel van een klemtechniek (Katame) of houdgreep (Osae Komi Waza).

 

Historie

De oorsprong van het Ju Jitsu is niet helemaal duidelijk en de exacte periode van invoering al evenmin. Wel is duidelijk,  dat Ju Jitsu een hele lange geschiedenis kent, die teruggaat tot in de 9e en 10e eeuw.  Het huidige Ju Jitsu is een zeer complete vechtkunst waarbij zondermeer duidelijk is dat het zich heeft ontwikkeld en gevormd onder invloed van de technieken uit vele andere vechtkunsten en  stromingen. Er zijn legendes, een Chinese en een Japanse die verhalen over de oorsprong van het Ju Jitsu.

 

De Chinese legende

Voor zover in legendes wel wordt verondersteld komt het Ju Jitsu uit China. Eén er van is, dat daar een Japanse geneesheer leefde, genaamd Akiyama. Deze Akiyama was rond 1690 op rondreis door China om zijn kennis te verbreden. Tijdens deze reis zag hij, bij een religieuze sekte, een duel tussen een gewapende en een ongewapende man. Akiyama zag hoe de ongewapende man door speciale gevechtstechnieken de andere man wist uit te schakelen. Akiyama trad toe tot deze sekte, waar hij de technieken mocht observeren. Uiteindelijk leerde hij daar Hakuda, een kunst die voornamelijk bestond uit slag- en traptechnieken. Verschillend dus van het Ju-Jitsu, dat voor een groot deel bestaat uit controle- en werptechnieken. Akiyama leerde drie Hakuda-technieken en 28 methodes om iemand, die het bewustzijn verloren had, weer bij te brengen.

Terug in Japan wilde Akiyama de door hem bestudeerde technieken gaan onderwijzen, maar omdat hij zich maar een paar technieken eigen had gemaakt begonnen zijn leerlingen zich al snel te vervelen en verlieten hem. Hij heeft zich uiteindelijk 100 dagen teruggetrokken om te mediteren in de Tenijntempel in Tsukushi, alwaar hij 300 technieken ontwikkelde.  Eén van de vragen die Akiyama zich daarbij kennelijk had gesteld moet zijn geweest: “Wat als een sterker persoon dan hij zich ook de technieken eigen zou maken “.

Volgens de legende vond hij in de winter zijn antwoord. Hij zag hoe de takken van een kersenboom en een wilg verschillend reageerden op het gewicht van gevallen sneeuw. De takken van de kersenboom braken namelijk af, de takken van de wilg gaven mee en daardoor gleed de sneeuw er vanaf. Akiyama had daarmee de oplossing voor zijn dilemma: “ meegeven om te overwinnen “. Met deze gedachte als uitgangspunt, lukte het Akiyama om zich uit de meest moeilijke grepen te bevrijden.Vervolgens richtte hij de school “Yoshin Ryu “ op, dat “school met pit van een wilg” betekent.

 

Japanse oorsprong en ontwikkeling (Yoroi Kumi Uchi)

Het bestaan van worsteltechnieken voor gepantserde krijgers hebben een lange geschiedenis in Azië. De bewijzen hiervan gaan terug tot de 10e eeuw. De worsteltechnieken werden toegepast wanneer een tegenstander te dicht was genaderd voor het gebruik van boog of speer. Het harnas bood namelijk een redelijke bescherming tegen het zwaard. Door de bescherming van het harnas hadden schoppen of slagen helemaal geen effect. Dit betekent niet dat Yoroi Kumi Uchi een ongewapende kunst was. Geen enkele traditionele Japanse krijgskunst sluit trouwens het gebruik van wapens uit. Iedere Japanner, man, vrouw of kind droeg namelijk in die tijd immers altijd een dolk bij zich.

 

Yotsu Gumi

De feitelijke basis van Yoroi Kumi Uchi is Yotsu Gumi, een symmetrische houding, waarin twee tegenstanders elkaar met beide handen vasthouden, zonder daarbij elkaars harnas vast te pakken. Perfecte beheersing van Yotsu Gumi was belangrijk, om een goede balans te blijven behouden, bij het bewegen en pareren van een aanval. Bij het werpen van de tegenstander op het slagveld was het tevens van (levens)belang om te kunnen blijven staan. Dit duidt reeds op een verband tussen Yotsu Gumi en het moderne Ju Jitsu en het hiervan afgeleide Judo.

Vanuit de eerder omschreven positie, Yotsu Gumi, wist de meest geoefende strijder  op welk moment hij zijn linkerhand moest loslaten om een steekwapen te grijpen, waarmee hij door het harnas van de tegenstander kon stoten. Dit steekwapen zat in de gordel op de rechterheup, met het handvat naar links, zodat het met de linkerhand achter de rug kon worden getrokken. De rechterarm, geblokkeerd door de tegenstander, zat namelijk in de weg om een wapen voor langs te trekken. Het gebruikte steekwapen betrof een zogenaamde Yoroi Doshi, een speciaal soort steekpen, met een driehoekige dwarsdoorsnede die speciaal gehard was om door een harnas te kunnen stoten. Het gebruik vergde perfecte timing, een fout betekende vaak de dood.

Er bestonden blokkeringen en grepen om de tegenstander te beletten zijn steekwapen te trekken. Een gewoon mes kon ook gebruikt worden, maar dan was nog grotere precisie bij de steek nodig. De eerste gedocumenteerde school die deze technieken systematisch bestudeerde was de 15de-eeuwse Tsutsumi-hozan ryu.   

 

Samoerai

De term samoerai betekent “hij die dient” . Het waren van oudsher zogenaamde huursoldaten. Ze dienden daarbij hun meester ( Daimyo=landheer ). De samoerai in deze periode, tussen 1200 en 1600, waren vooral militairen die in het Japanse kaste-systeem tot de krijgerklasse behoorden.

In een latere periode, de Edo-periode tussen 1603 en 1867, bekwaamden de samoerai zich niet alleen in het gebruik van het zwaard (Ken-Jitsu) maar oefenden zij ook het Ju-Jitsu of Yawara. Voor de samoerai werd het Ju-Jitsu of Yawara een gemonopoliseerde training, nodig voor het vervullen van hun belangrijke functie binnen de Japanse maatschappij destijds. De samoerai verloren in der loop der tijd geleidelijk aan steeds meer hun militaire functie. Tegen het eind van de Edo-periode, waren de samoerai een soort ambtenaren geworden, waarbij hun wapens slechts een ceremoniële functie vervulden. De samoerai werden langzamerhand ook geacht meer cultureel en letterkundig onderlegd te zijn. De nadruk kwam steeds meer te liggen op zelfverbetering in plaats van zelfverdediging. Later, in de Meji-restauratie, einde 19e eeuw, vonden nog meer hervormingen plaats waarbij ondermeer de krijgers-klasse (samoerai-klasse) werd afgeschaft en uiteindelijk het dragen van het samoeraizwaard werd verboden.

Bushido betekent de weg van de krijger en was de erecode van de samoerai. Het was een strikte code betreffende loyaliteit, toewijding en eer. Deze erecode was beïnvloed door het Boeddhisme en Shintoisme, hetgeen betekent: “de weg der goden”. De kern van deze godsdienst is dan ook de verering van Kami, spirituele krachten in de natuur en waar moed, trouw, eer en onverzettelijkheid de boventoon voeren.

Wanneer een samoerai niet handelde of leefde als omschreven in de erecode, dan kon hij veroordeeld worden tot Seppuku (rituele zelfdoding)

De 7 basiswaarden van de bushido zijn, Gi (eerlijkheid en rechtvaardigheid), Yuu (dapperheid en moed), Jin (leef sober, medeleven tonend), Rei beleefdheid, respect, Makoto oprechtheid, waarheid, Meiyo (eer, glorie) en Chuugi (toewijding en loyaliteit)

De bekendste en meest legendarische samoerai is Myamoto Musashi ( 1584-1645). Deze samoerai was van adellijke afkomst, afkomstig uit de omgeving van Tokyo. Hij is bekend geworden om een aantal duels die hij opmerkelijk genoeg al op zeer jonge leeftijd won. Hij is ook één van de samoerai die een boek heeft geschreven. Hij legt daarbij Kendo en strategie in 5 hoofdstukken uit. Musashi staat bekend als Kensei, Zwaardheilige.

 

Ryu’s

Vanuit de opleiding tot Japanse krijger of samoerai waren er technieken voor het ongewapend vechten. Hiermee kon de samoerai op het slagveld, wanneer hij was ontwapend  met de blote hand verder vechten. De samoerai leerden destijds in scholen die elk van elkaar verschilden, de zogenaamde Ryu. Door de verschillende scholen waren de toegepaste technieken ook bekend onder verschillende namen, waaronder YAWARA, TAIJUTSU, WAJUTSU, KUMI UCHI. Nieuwe technieken werden zorgvuldig door hen als familie- of schoolgeheim bewaard. In de periode van de 16e tot de 19e eeuw waren er bekwame meesters die scholen (ryu) oprichtten, ieder naar zijn eigen opvatting met hun speciale technieken, die werden opgetekend in geheime geschriften (densho). Ook werden in deze periode slag- en traptechnieken toegevoegd, voornamelijk onder invloed van het Chinese ch'uan fa ("vuist weg"), of kempo in het Japans. Een andere ontwikkeling van deze periode was de nadruk op zelfverbetering in plaats van zelfverdediging.


Bovenstaande tekst is een samengestelde passage uit het werkstuk van Johan San Jager.